Ga naar de hoofdcontent
Logo Concertgebouw Brugge
Logo Concertgebouw Brugge

Les nuits d’été: Au cimetière — Hector Berlioz (1803-1869)

Les nuits d’été: Au cimetière — Hector Berlioz (1803-1869)
Er zijn nog zekerheden in deze onzekere tijden: onze 'huismusicoloog' Ignace Bossuyt blijft aan boord! Tijdens deze culturele lockdown is hij tweemaal per week (op dinsdag en vrijdag) onze ervaren kapitein op de zeven zeeën der musicologie. Hij vaart zijn neus achterna van de baai van Sibelius over de onpeilbare diepten van renaissance en barok naar de zee-engten van klassiek, romantiek en verder. Hij noteert zijn avonturen in een logboek op deze website en stuurt je op kompas naar bijhorende filmfragmenten. Met een klik en een scroll word jij van een landrot meteen een ervaren scheepsmakker! 

Nog al te vaak wordt Hector Berlioz geassocieerd met een orkest dat zoveel mogelijk decibels produceert. Ook de eigentijdse karikaturen refereren hieraan. In enkele, vooral grootse, publieke, overwegend werken in staatsopdracht, zoals zijn Requiem, is dit op enkele plaatsen het geval. Deze enge visie op zijn orkestratie doet hem echter onrecht aan, want dit zijn uitzonderingen die uiteraard het meest opvallen en het voorwerp zijn (en waren) van spot.

Voor Berlioz was het orkest wat de piano was voor Chopin: centraal staat de expressie  - nu eens poëtisch, introvert en ingetogen, dan weer dramatisch, direct en spontaan  - maar niet gericht op virtuoos vertoon, wars van puur spektakel of berekend effect. De verfijning waarmee Berlioz het orkestrale coloriet exploreert was voor zijn tijd ongehoord, niet alleen in zijn puur instrumentaal werk, zoals de populaire Symphonie fantastique, maar evenzeer in zijn vocale composities, al dan niet voor theater, zoals zijn laatste opera Les Troyens, een absoluut meesterwerk.

Tot zijn meest intieme werken behoort Les nuits d’été, een prachtige cyclus van zes liederen, aanvankelijk voor stem en piano, die hij in 1856 orkestreerde. De teksten koos Berlioz uit een dichtbundel van zijn tijdgenoot Théophile Gautier, La Comédie de la mort uit 1838, een reeks vaak bitterzoete, ironische en soms morbide verzen over de dood en de romantische liefde. Zijn ‘gids’ doorheen zijn reflecties over leven en sterven is een jonge overleden vrouw, die de schoonheid symboliseert.

Ik selecteer het vijfde lied, Au cimetière, een schrijnend lamento. De minnaar staat op het kerkhof waar zijn geliefde begraven ligt. Hij stelt zich voor dat haar ziel, uit vrees te worden vergeten, weent en klaagt bij het horen van het droevig gezang van een duif. Door de muziek komt de herinnering aan haar boven en verschijnt haar schim die smeekt dat hij nog zou terugkeren, maar haar geliefde wil dit niet. Het gevoel is dubbel: omwille van de pijn wil hij de herinnering uitwissen, maar toch is het moeilijk er afstand van te nemen. Treffend in de tweede strofe is het beeld van het lied: het is zowel charmant als fatal, het doet pijn, maar men wil toch blijven luisteren.

 

En nu eens bekijken en beluisteren

Uitvoering door Joyce di Donato, met Engelse ondertitels, 19:55-24:44

De teksten van de volledige cyclus

Partituur (p. 194-202)

Meer muzikale meesterwerken

Deel dit nieuwsbericht